-
In onze aanpak straat het Bouwbesluit centraal
De voorschriften voor brandveilig gebruik uit het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012, in de hoofdstukken 6 en 7. Het gebruik van alle gebouwen moet voldoen aan die voorschriften, ook als er geen omgevingsvergunning
brandveilig gebruik of gebruiksmelding nodig is. De gebouweigenaar en/of gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan deze voorschriften.
De eisen uit het Bouwbesluit 2012 hebben rechtstreekse werking. Dat betekent dat daaraan bij het gebruik van het bouwwerk moet worden voldaan zonder dat de gemeente of brandweer daar eerst op moet wijzen. Wanneer niet aan deze eisen wordt voldaan, is de eigenaar/gebruiker in overtreding.
Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – kan deze overtreding zonodig op kosten van de eigenaar/gebruiker ongedaan laten maken of – in het uiterste geval – het gebruik van het bouwwerk laten staken.
-
Brandveiligheidsinstallaties
In hoofdstuk 6 van het Bouwbesluit 2012 worden de voorschriften behandeld op het gebied van installaties in gebouwen.
Dit hoofdstuk behandelt de installaties voor de brandveiligheid, waarover de volgende onderwerpen worden behandeld:
• brandmelding;
• voorzieningen voor het kunnen vluchten;
• voorzieningen voor het bestrijden van brand;
• bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten
-
Nadere eisen voor brandveilig gebruik
Ook wanneer een omgevingsvergunning brandveilig gebruik of gebruiksmelding nodig is, moet het gebruik van het bouwwerk voldoen aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012. In aanvulling op die eisen mag de gemeente in een omgevingsvergunning brandveilig gebruik en na een gebruiksmelding nadere voorwaarden stellen aan het brandveilig gebruik van dat bouwwerk.
Dat mag zij alleen doen wanneer dit bij dat bouwwerk noodzakelijk is voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand. Deze nadere voorwaarden mogen geen eisen zijn die al als algemene eis in het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen.
Het mogen ook geen eisen zijn over bouwtechnische veranderingen van het bouwwerk. Wanneer de gemeente bouwtechnische veranderingen noodzakelijk vindt, kan zij dat dus niet afdwingen door voorwaarden daarover op te nemen in de omgevingsvergunning brandveilig gebruik of door nadere voorwaarden daarover op te leggen na een gebruiksmelding.
Omdat de algemene eisen uit het Bouwbesluit 2012 in het algemeen voldoende zijn om brandveilig gebruik te waarborgen, zal in de meeste gevallen geen noodzaak bestaan om nadere voorwaarden op te leggen. Een nadere voorwaarde zal vooral worden gesteld bij bijeenkomstgebouwen met een hoge personenbezetting zoals cafés, discotheken, zalencentra en restaurants.
Die voorwaarde zal dan vaak betrekking hebben op het maximaal aantal personen dat tegelijk in (een deel van) het gebouw aanwezig mag zijn, veelal een gebruiksbeperking genoemd. In de brochure ‘Vluchten bij brand’ wordt meer informatie gegeven over de personenberekening, opvang- en doorstroomcapaciteit. Via www.rijksoverheid.nl/ bouwregelgeving is een gratis rekenmiddel beschikbaar waarmee voor de meeste gebouwen een personenberekening kan worden gemaakt.
-
Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik
Of een vergunning voor brandveilig gebruik nodig is, staat in het Besluit omgevingsrecht, onderdeel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo regelt voor een groot aantal vergunningen, zoals bouwen, gebruik en afwijken van het bestemmingsplan, wanneer ze nodig zijn en op welke wijze een omgevingsvergunning verkregen kan worden. Een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik is nodig wanneer in een gebouw of ander bouwwerk:
• bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf aan meer dan 10 personen wordt verschaft.
Bijvoorbeeld in een hotel, pension, kampeerboerderij, ziekenhuis, verpleeg- of verzorgingshuis of gevangenis;
• dagverblijf wordt verschaft aan meer dan 10 kinderen onder de 12 jaar, bijvoorbeeld in een basisschool of kinderdagverblijf
• dagverblijf wordt verschaft aan meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen, bijvoorbeeld door dagopvang.
Via het Omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl) kan worden nagegaan of een omgevingsvergunning brandveilig gebruik nodig is, deze kan vervolgens meteen via het Omgevingsloket online worden aangevraagd.
Wanneer zo’n vergunning nodig is, mag het gebouw niet gebruikt worden voor dat burgemeester en wethouders die vergunning hebben verleend.
Vraag die vergunning daarom ruim vóór aanvang van het gebruik aan: de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning brandveilig gebruik kan tot maximaal 26 weken duren.
-
Gebruiksmelding
Of een gebruiksmelding moet worden gedaan, is vastgelegd in paragraaf 1.7 van het Bouwbesluit 2012. Een gebruiksmelding is van toepassing wanneer:
• in een gebouw of ander bouwwerk meer dan 50 personen tegelijk verblijven (let op: geldt niet voor woningen en woongebouwen); of
• een woning kamergewijs wordt verhuurd; of
• door een gelijkwaardige oplossing aan de brandveiligheidseisen van hoofdstuk 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.
Met ‘kamergewijs verhuren’ wordt bedoeld het gebruiken van een woning door vijf of meer afzonderlijke bewoners. Dit kan zijn een woongroep, een gezinsvervangend tehuis, een studentenhuis of de woning van een hospita met maximaal vier inwonende studenten.
Pas als een woning kamergewijs in vijf of meer delen wordt verhuurd, moet een gebruiksmelding worden gedaan. Met ‘een gelijkwaardige oplossing’ worden situaties bedoeld waarin niet letterlijk wordt voldaan aan de brandveiligheidseisen van hoofdstuk 6 en 7 uit het Bouwbesluit 2012, maar een andere oplossing wordt toegepast.
Zo’n andere oplossing kan worden toegestaan als die tenminste dezelfde mate van brandveiligheid biedt. Bij de gebruiksmelding moet informatie worden aangeleverd waarmee de gemeente de gekozen oplossing kan beoordelen.
De gebruiksmelding moet ten minste vier weken voor aanvang van het gebruik van het bouwwerk worden gedaan, doe die melding dus zo vroeg mogelijk! Wanneer burgemeester en wethouders nadere eisen opleggen, is het namelijk van belang deze zo vroeg mogelijk te weten, zodat daarmee rekening kan worden gehouden.
Na een melding kan de gemeente of de brandweer komen controleren of het gebruik van het bouwwerk voldoet aan de algemene eisen van het Bouwbesluit 2012 en de eventuele opgelegde nadere eisen. Die controle kan plaatsvinden voordat het bouwwerk in gebruik wordt genomen,
maar ook daarna.
Zowel een aanvraag voor een omgevingsvergunning brandveilig gebruik als een gebruiksmelding kunnen via het Omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl) worden gedaan. Kies hiervoor ‘Een gebouw brandveilig gebruiken’, vul de vergunningcheck in en dien vervolgens de aanvraag of de melding digitaal in bij het bevoegd gezag, inclusief de bijbehorende gegevens. Alleen gegevens die in uw situatie van toepassing zijn en waarvan de gemeente aanlevering nodig vindt, moeten worden aangeleverd. Bij de aanvraag of melding moet in ieder geval een plattegrond van het gebouw
worden aangeleverd waarop de brandveiligheidsvoorzieningen – blusmiddelen, vluchtroutes, etc. – zijn aangegeven.
-
Omgevingsvergunning brandveilig gebruik engebruiksmelding nodig?
Als een omgevingsvergunning brandveilig gebruik nodig is en er is voor hetzelfde bouwwerk ook een gebruiksmelding nodig, kan worden volstaan met het aanvragen van een omgevingsvergunning brandveilig gebruik. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een omgevingsvergunning brandveilig gebruik nodig is voor een hotel en in dat hotel een gelijkwaardige oplossing wordt toegepast. In dat geval zal bij de vergunningaanvraag ook informatie over de gelijkwaardige oplossing moeten worden aangeleverd.
Een aanvraag om omgevingsvergunning brandveilig gebruik of een gebruiksmelding kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken. Zo kan bijvoorbeeld voor een ziekenhuis met meerdere gebouwen op één locatie volstaan worden met de aanvraag van één gebruiksvergunning.
Bij die aanvraag moet dan wel de informatie van alle gebouwen worden gevoegd.
-
Van vóór 1 april 2012?
Vergunningen brandveilig gebruik die voor 1 april 2012 zijn verleend en meldingen die voor die datum zijn gedaan blijven na inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 gewoon geldig. Zolang het gebouw en het gebruik niet veranderen is een nieuwe vergunningaanvraag of een nieuwe melding niet noodzakelijk. Ook aanvullende eisen behorende bij een vergunning of een melding blijven van kracht. Bij een aanvraag of melding van voor 1 april 2012 zal die aanvraag of die melding nog worden beoordeeld op basis van de voorschriften uit het Gebruiksbesluit, die op het moment van indienen golden.
-
Geldigheidsduur
De omgevingsvergunning brandveilig gebruik en de gebruiksmelding zijn in principe onbeperkt geldig. Het is dus niet nodig eens in de zoveel jaar een nieuwe vergunning aan te vragen of opnieuw te melden. Bij tijdelijk gebruik van een bouwwerk is de geldigheidsduur van de omgevingsver-gunning brandveilig gebruik en de gebruiksmelding wél beperkt.
Wanneer bij een vergunningaanvraag of gebruiksmelding is aangegeven dat het bouwwerk alleen tijdelijk op de beoogde wijze zal worden gebruikt, geldt de vergunning en de melding alleen voor die bepaalde periode. Bijvoorbeeld: als een basisschool gedurende drie jaar enkele noodlokalen gaat gebruiken, zal de omgevingsvergunning brandveilig gebruik voor die periode kunnen worden verleend. Wanneer elk jaar alleen in een bepaald seizoen gebruik van het bouwwerk wordt gemaakt, kan dat op het formulier vermeld worden. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een strandpaviljoen dat jaarlijks in het voorjaar wordt geplaatst, gedurende het zomerseizoen wordt gebruikt en in het najaar wordt afgebroken.
De gebruiksvergunning en de gebruiksmelding hebben in zo’n geval een onbeperkte geldigheidsduur, zodat niet elk jaar een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd of een nieuwe melding moet worden gedaan, maar het bouwwerk mag dan alleen worden gebruikt in het aangegeven seizoen.
-
Zakelijke werking, verandering of afwijking
De omgevingsvergunning brandveilig gebruik en de gebruikmelding zijn niet persoonsgebonden. Zij hebben een zakelijke werking, dat wil zeggen dat ze ook geldig blijven wanneer het vergunde of gemelde gebruik plaatsvindt door iemand anders dan de vergunninghouder of de melder.
Bij verkoop van bijvoorbeeld een hotel of restaurant hoeft de nieuwe eigenaar dus geen nieuwe gebruikvergunning aan te vragen of geen nieuwe gebruiksmelding te doen als hij de oude wijze van gebruik voortzet. Wanneer een omgevingsvergunning brandveilig gebruik is afgegeven of een gebruiksmelding is gedaan en het bouwwerk wordt later veranderd (bijvoorbeeld verbouwd) of het gebruik wordt veranderd, moet de gemeente hierover soms worden ingelicht. Dat is het geval wanneer door het veranderen van het bouwwerk of het gebruik een afwijking ontstaat van de gegevens die zijn verstrekt bij de eerdere vergunningaanvraag of de eerdere melding.
Voor het informeren van de gemeente over zulke veranderingen moet gebruik worden gemaakt van het formulier voor het aanvragen van een omgevingsvergunning brandveilig gebruik en het doen van een gebruiksmelding via het Omgevingsloket online.
Er is sprake van een overtreding wanneer een bouwwerk in gebruik is waarvoor:
• een omgevingsvergunning brandveilig gebruik nodig is en die vergunning (nog) niet is verleend;
• een gebruiksmelding nodig is en die melding niet ten minste vier weken vóór aanvang van het gebruik van het bouwwerk is gedaan.
Er is ook sprake van een overtreding wanneer wel een omgevingsvergunning brandveilig gebruik is verleend of een gebruiksmelding is gedaan en de door de gemeente gestelde aanvullende eisen niet worden nageleefd. Zo’n overtreding moet direct worden opgeheven en er moet voor worden gezorgd dat de gemeente weer de juiste gegevens heeft.
In het verleden had iedere gemeente zijn eigen Bouwverordening. Dat leidde in de loop der tijd tot grote verschillen bij het stellen van (brandveiligheids) eisen. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw werd daarom (eindelijk) besloten om tot één landelijke set met bouwregels te komen.
Dat werd het Bouwbesluit, waarvan de eerste contouren verschenen op 1 oktober 1992. Daarna werd het besluit verder afgerond en verscheen de complete versie in 2003. In de jaren daarna leerde men
daar mee werken en ontstond het idee dat het beter zou kunnen. Dat heeft geleid tot heel wat discussies en uiteindelijk verscheen per 1 april 2012 een geheel herziene versie: het Bouwbesluit 2012.
Over de vraag of en in welke mate het nieuwe Bouwbesluit 2012 beter is dan zijn voorganger, verschillende meningen. Zeker is dat de omvang van het eisenpakket is verminderd en dat nu een meer compleet geheel is ontstaan door het Gebruiksbesluit en een deel van de Bouwverordening
er in op te nemen.
-
Aanleiding Visie op brandveiligheid
De Schipholbrand en andere calamiteiten hebben ons geleerd dat het huidige systeem rond brandveiligheid de grenzen van zijn mogelijkheden heeft bereikt. Algemeen wordt onderschreven dat méér regels, strengere handhaving en technische oplossingen op de lange termijn niet zullen leiden tot verbetering van de brandveiligheid.
Verbetering van de brandveiligheid moet gevonden worden in het verhogen van het veiligheids-bewustzijn, een meer integrale benadering van de risico’s en een duidelijker verdeling van de verantwoordelijkheid. Deze boodschap komt ook tot uitdrukking in het Actieprogramma Brandveiligheid.
Eén van de belangrijkste onderdelen in dit Actieprogramma is een gezamenlijke visie van de overheid, kenniscentra, beroepsgroepen en branches op brandveiligheid. Deze visie zal de komende jaren richting geven aan diverse activiteiten op het gebied brandveiligheid, zoals de verdere ontwikkeling van wet- en regelgeving, het formuleren van strategieën, het opzetten van activiteiten en actieprogramma’s, de ontwikkeling van scenario’s en modellen en het verrichten van onderzoeken
en evaluaties.
Deze brandveiligheidsvisie is op hoofdlijnen dynamisch van aard, zij heeft op interactieve wijze de huidige vorm gekregen en zal op basis van nieuwe inzichten en ervaringen verder worden aangepast en uitgewerkt.
-
De huidige situatie
De maatschappelijke reactie in relatie tot brandveiligheid is tot nu toe vooral incidentgestuurd. Na een ramp volgt al snel de roep om maatregelen, waarbij met name naar de overheid wordt gekeken. Die aandacht voor brandveiligheid ebt echter vrij snel weer weg en leidt niet tot een toename werkelijke van de brandveiligheid, het brandveiligheidbewustzijn of besef van de eigen verantwoordelijkheid. Ontwerpers, gebouweigenaren en gebruikers zijn zich onvoldoende bewust
van hun verantwoordelijkheid op het gebied van brandveiligheid.
Brandveiligheid wordt door velen gezien als een primaire verantwoordelijkheid van de overheid. Bij ontwerp en gebruik van bouwwerken lijkt daardoor het voldoen aan de eisen van het bevoegd gezag een doel op zichzelf te zijn en wordt te weinig rekening gehouden met de werkelijke risico’s. Risicobenadering is weliswaar mogelijk binnen de huidige regelgeving, maar de regelgeving is daarop onvoldoende toegesneden.
Het gevolg is dat de risico’s in de diverse stadia van ontwerp tot en met gebruik onvoldoende worden afgewogen. Door onduidelijkheid over de regels, onbekendheid met de mogelijkheden die deze regels bieden en te weinig inhoudelijke kennis bij zowel marktpartijen als de overheid, wordt vaak gekozen voor standaardoplossingen en vaak worden deze zelfs ‘voorgeschreven’.
Het onderliggende gebrek aan kennis wordt mede veroorzaakt door onvoldoende informatie over de oorzaken en gevolgen van brand.
-
Visie op brandveiligheid
‘Visie op brandveiligheid’ bevat de koers voor de komende jaren en is daarmee richtinggevend voor eventuele aanpassingen binnen het systeem van brandveiligheid. Deze visie zal echter niet van de ene op de andere dag werkelijkheid worden. Het is een eerste aanzet, op basis waarvan de komende jaren diverse hulpmiddelen en instrumenten verder onderzocht en uitgewerkt moeten worden.
De verdeling van verantwoordelijkheden en de uitgangspunten voor regelgeving hangen nauw met elkaar samen. De verantwoordelijkheid van de overheid en de daarmee samenhangende regelgeving richt zich op de veiligheid van bewoners. Een pand veilig kunnen verlaten is een basisprincipe en houdt in dat mensen een gevaarlijke plek (een bouwwerk) binnen vijftien minuten kunnen verlaten.
Dat betekent dus dat de constructie van een gebouw gedurende vijftien minuten de brand moet kunnen weerstaan, namelijk tussen het van moment uitbreken van brand tot de tijd (vijftien minuten) waarbinnen de brandweer hulp kan verlenen. Brandveiligheidsmaatregelen hangen echter tevens nauw samen met de risico’s van het specifieke bouwwerk.
Daarom is de regelgeving gericht op het waarborgen van een minimale sterkte van de constructie van het bouwwerk, rekening houdend met de specifieke risico’s van dat bouwwerk. De brandschade aan het pand zelf is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het gebouw; daarbemoeit de overheid zich niet mee.
De visie van de overheid op de brandveiligheid omvat de verdeling van verantwoordelijkheden, primaire doelgroepen voor overheidsinterventie, de maatschappelijke acceptatie van brand, bekendheid en uitvoerbaarheid van de voorschriften en doelen die de overheid de komende jaren stelt bij de ontwikkeling op het gebied van brandveiligheidsbeleid (risicobenadering en doelkwantifi-cering). Uit studies naar aanleiding van incidenten blijkt dat de verdeling van verantwoordelijkheden en het bewustzijn van (on)veiligheid onvoldoende duidelijk zijn bij de diverse partijen. Daarom besteedt deze visie veel aandacht aan de gewenste verantwoordelijkheidsverdeling en het verhogen van dat veiligheidsbewustzijn.
Het omgaan met brandveiligheid vraagt specifieke kennis, die nu vaak niet of niet voldoende aanwezig is. Voor het vergroten van die kennis bij zowel overheid als de gebruikers van gebouwen, zullen dan ook activiteitenworden ontplooid. Dit alles moet ertoe leiden dat partijen betermet elkaar afstemmen over brandveiligheid, met een hogere brandveiligheid als resultaat.
De introductie van een risicobenadering is een belangrijk element dat vooral belangrijk is voor het anders omgaan met wet- en regelgeving.
Vanuit een risicobenadering wordt bij de brandveiligheid vóór alles gekeken naar de risico’s van het gebouw, het gebruik daarvan en de organisatie rond brandveiligheid en minder vanuit de veiligheidsniveaus die zijn vastgelegd in de regelgeving.
Die risico’s gaan de maatregelen binnen een (bindend) algemeen wettelijk kader bepalen. Voor eenvoudige gebouwen worden de risico’s in kaart gebracht op centraal niveau en gelden algemene regels. Voor complexe gebouwen wordt een risico-inventarisatie op maat vereist en worden, daaruit volgend, maatregelen op maat vereist. Waar nodig zullen verschillende voorschriften beter op elkaar worden afgestemd.
In de visie worden prioriteiten gesteld met voor de inspanningen van de overheid. De interventie zal zich vooral richten op groepen personen die van anderen afhankelijk zijn voor hun brandveiligheid, zoals minder zelfredzame personen en mensen die de risico’s van brand niet of onvoldoende kunnen inschatten. Daarbij gaat het om de situaties die het meest risicovol zijn door aanwezigheid van groepen mensen, zoals scholen, de gezondheidszorg en celgebouwen en die sectoren waarin momenteel de meeste slachtoffers vallen, namelijk woningen en woongebouwen. Beide gevallen vragen ieder hun eigen, specifieke aanpak die zal worden uitgewerkt in het werkprogramma dat bij deze visie hoort. Hier vatten we, per onderdeel, de hoofdlijnen uit de visie puntsgewijs samen.
-
Verdeling van verantwoordelijkheden
1 De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van brand en beperken
van de gevolgen daarvan is een gedeelde verantwoordelijkheid,
waarbij het accent in specifieke gevallen soms bij een van de
partijen in de veiligheidsketen ligt. Burgers en bedrijven moeten
zelf de noodzakelijke maatregelen nemen om zichzelf en anderen
te beschermen tegen (de gevolgen van) brand: hiervoor zijn zij
primair verantwoordelijk.
De overheid bepaalt de kaders waarbinnen dat gebeurt (in de vorm
van wet- en regelgeving), ondersteunt waar mogelijk de juiste toepassing
en ziet toe op de naleving.
2 Gebouwbeheerders behoren hun gebouw en organisatie op orde te
hebben. Is dat niet het geval, dan is het een taak van de overheid om
hiertegen op te treden.
Het is echter níet de taak van de overheid om hun verantwoordelijkheid
voor de brandveiligheid over te nemen.
3 Vanuit het onder punt 2 gegeven uitgangspunt in de verantwoordelijkheidsverdeling
moet helder worden wat de wettelijke verantwoordelijkheden
en taken van de gemeenten en de brandweer zijn.
Waar nodig zullen de wet- en regelgeving worden aangepast.
C.2.4.5 Risicobenadering brandveiligheid
4 Het ontwerp van een gebouw moet meer in samenhang worden beschouwd
op brandveiligheid: welke risico’s kunnen aan de orde
zijn, welke maatregelen worden hiertegen genomen, wat zijn de
restrisico’s en hoe kunnen deze worden geminimaliseerd. Om dit
te bereiken wordt onderzocht op welke wijze de huidige
regelgeving kan worden aangepast.
Afbeelding C.2.4-1: Het ‘piramidemodel’ uit de ‘Visie op
brandveiligheid’.
Daarbij zijn onder meer de resultaten uit studies naar het gedrag van
mensen van belang. Uitgangspunt is een benadering volgens het
‘piramidemodel’ (zie afbeelding C.2.4-1). Van beneden naar boven
gezien zou de regelgeving als volgt moeten werken:
• Niveau 1 bevat de voorschriften voor het grootste deel van de
bouwwerken: eenvoudige bouwwerken / klein burgerwerk. Hiervoor
kan worden volstaan met eenvoudige, vaste prestatie-eisen,
gebaseerd op een algemene risicobenadering (wellicht zelfs
middelvoorschriften?);
• Niveau 2 van de piramide beschrijft semi-maatwerkoplossingen,
gebaseerd op risico’s die toepasbaar zijn voor verschillende gebouwen
/ inrichtingen: standaardscenario’s voor een risicobenadering
per gebouwtype / gebruik;
• Niveau 3 is de specifieke objectgerichte risicobenadering: maatwerk
risicoanalyse voor de meer complexe (risicovollere) objecten.
In eerste instantie wordt onderzocht op welke wijze een risicobenadering
invulling kan geven aan niveau 3 voor meer complexe gebouwen
en hoe deze risicobenadering kan bijdragen aan het vereenvoudigen
van de voorschriften voor de overige niveaus.
3 Maatwerk
2 Gelijkwaardige
oplossingen
1 Vaste prestatie-eisen
Uitgangspunt bij de introductie van de risicobenadering in de wetgeving
zal zijn dat er geen stapeling van voorschriften moet optreden: de
risicobenadering maakt helder welke voorschriften, gericht op deze
specifieke situatie nodig zijn, wat mogelijk zelfs tot minder voorschriften
kan leiden. Dus zeker geen opeenstapeling van regelgeving, maar
een aanvullend instrument, vooral bedoeld om voorschriften beter te
laten aansluiten bij de praktijk.
Deze risicobenadering zal geheel of gedeeltelijk in de plaats komen
van de huidige regelgeving. Discussies over wat voldoende veilig is en
interpretatieverschillen tussen toezichthouders en de bouwpraktijk
worden ondervangen door in een risicobenadering zo concreet
mogelijk eisen te formuleren.
De discussie over wat wel en niet veilig is wordt niet gevoerd op bouwwerkniveau
maar op landelijk niveau, waardoor vooraf duidelijk is aan
welke voorschriften moet worden voldaan. Er is dus sprake van maatwerk
binnen strikte kaders.
C.2.4.6 Primaire doelgroepen voor overheidsinterventie
5 De verantwoordelijkheid van de overheid is primair gericht op de
veiligheid van die groepen die, om welke reden dan ook, onvoldoende
zelfredzaam zijn of onvoldoende handelingsperspectief
hebben:
a mensen die (tijdelijk of permanent) afhankelijk zijn in de gezondheidszorg.
Daarbij gaat het om de brandveiligheid van
zorginstellingen in den brede (zieken- en verzorgingstehuizen,
GGZ, etc.;
b leerlingen in het onderwijs, met name jonge kinderen en speciaal
(basis)onderwijs;
c mensen die opgesloten zitten in penitentiaire inrichtingen, politiecellen,
etc.
6 Bij de huisvesting van deze groepen zal het door de overheid gestelde
kader strikter zijn en strikter worden gehandhaafd, waarbij
ook de gebouweigenaar / beheerder nadrukkelijker op zijn of haar
verantwoordelijkheid zal worden aangesproken.
7 Woningen vormen een specifieke aandachtsgroep. Vanuit het oogpunt
van bewustwording zullen eigenaren van een woning worden
aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
C.2.4.7 Maatschappelijke gevolgen van brand
8 Een structurele aanpak van de brandveiligheid is gericht op het
voorkomen van slachtoffers bij gekende risico’s, niet op calamiteiten
zoals aanslagen en neerstortende vliegtuigen.
9 Gecombineerd met de aandachtsgroepen voor overheidsinterventie,
richt de overheid zich primair op het voorkomen van slachtoffers
als gevolg van brand in de zorg, het onderwijs en bij cellen.
Tevens richt de inspanning zich op vitale aspecten van de maatschappij,
zoals het voorkomen dan wel beperken van de gevolgen
van calamiteiten die leiden tot maatschappelijke ontwrichting.
C.2.4.8 Bekendheid, uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid van de regelgeving
10 Het huidige stelsel van wet- en regelgeving beschrijft een sluitend
stelsel van voorschriften met betrekking tot bouwwerken, het gebruik
van die bouwwerken en de organisatie die in deze bouwwerken
wordt gebruikt. Binnen ieder van de drie genoemde domeinen
moet aan bepaalde minimale voorschriften worden voldaan. Dit is
een uitgangspunt waaraan niet moet worden getornd.
C.2.4.9 Meetbare doelstelling en ontwikkelingen in
beleid
11 Om meer inzicht te verkrijgen in oorzaken en gevolgen van brand,
wordt een methode ontwikkeld voor de evaluatie van branden. Het
registreren van de evaluatiegegevens zal (op termijn) meer inzicht
geven in de zwakke schakels per domein en daarmee input leveren
voor het ontwerp van nieuwe bouwwerken en eventuele aanpassingen
in wet- en regelgeving.
Bij het opzetten van een dergelijke registratie wordt samengewerkt
met de brandweer, politie en verzekeraars en zal gebruik gemaakt
worden van het voorwerk dat door NIFV, NVBR en enkele brandweerkorpsen
is gedaan.
12 Er zullen doelstellingen worden geformuleerd met betrekking tot
de gevolgen van brandveiligheid. Op basis hiervan kunnen uitspraken
gedaan worden over wat we als maatschappij brandveilig vinden
en welke aspecten bij die uitspraak van belang zijn.
Deze doelkwantificering kan een hulpmiddel zijn bij het bepalen
van doelstellingen in beleid en bij het uitwerken van de risicobenadering
bij ontwerp en beheer van bouwwerken. Onderzoek moet
uitwijzen hoe deze doelkwantificering het beste kan worden
ingevuld.
13 We leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is risico’s
tot nul te reduceren. Nadenken over regelgeving begint dus al met
het accepteren van een bepaald risico.
Acceptatie van risico’s betekent dat bij calamiteiten niet automatisch
naar de overheid wordt gekeken. Nuchter omgaan met risico’s
leidt tot meer gestructureerde aanpak van de brandveiligheid,
zonder dat op ieder incident wordt gereageerd met de roep om
meer regels